Begijnen

Gentse begijn. Fragment uit een manuscript van het begijnhof Sint Aubertus (Poortacker) te Gent. Gemaakt ca. 1840.[1]
Werkzaamheden van de Mechelse begijnen (1578) in het Museum Hof van Busleyden te Mechelen
Begijnhof in Breda
Begijnhof in Antwerpen
Begijnhof in Amsterdam

Begijnen waren alleenstaande vrouwen die rond het einde van de elfde eeuw in heel West-Europa opkwamen onder invloed van een combinatie van economische, sociale, religieuze en politieke factoren.[2] Ze waren pioniers omwille van het literaire genre van de volkstaal-theologie, maar vooral door een nieuwe levensstijl in een begijnhof. Mannen die tot deze levensstijl overgingen zijn begarden, ook gekend onder de term begaarden of bogaarden.

De oorsprong van het woord begijn is onduidelijk, maar er zijn enkele hypothesen. De beschermheilige van de begijnen is Begga van Herstal, waardoor het woord kan afgeleid zijn van deze patrones. Begijn kan ook duiden op de kleur van hun pijen: beige of verwijzen naar de Albigenzen. Ook wordt wel verondersteld dat de term begijn is afgeleid van de stam begg die zou duiden op mompelen, stamelen (vgl. het Franse bègue= stamelaar). In deze opvatting is een begijn een vrouw die voortdurend gebeden prevelt.

Als gevolg van de Gregoriaanse hervormingen ontstonden in West-Europa spontane en georganiseerde religieuze bewegingen die aanspoorden tot een terugkeer naar de oorsprong van de Kerk zoals beschreven in het Nieuwe Testament en de Handelingen van de apostelen. Deze apostolieken streefden naar een leven in eenvoud, armoede en kuisheid uit protest tegen geestelijken die openlijk samenleefden met concubines en geen aandacht meer hadden voor hun parochianen.

In die context ontstonden in de Nederlanden de eerste begijnhoven als infrastructuur voor een nieuw spiritueel samenwerkingsverband, op instigatie en inspiratie van heilige vrouwen. Jacob van Vitry, augustijner biograaf van Maria van Oignies, noteerde in 1215 de ze zich wijdden zich aan hun hemelse bruidegom en hij haastte zich eraan toe te voegen dat zij de vleselijke verlokkingen de rug toe keerden en de rijkdommen van de wereld verachtten.

12e en 13e eeuw

[bewerken | brontekst bewerken]

Onder invloed van vernieuwende figuren als Norbertus en later Franciscus van Assisi, die boetebeleving en armoede predikten, verdiepte het geloofsleven zich tot een nieuw en menselijk karakter. Als gevolg daarvan trof men in de loop van de 12e eeuw meer en meer vrouwen aan die alleen of in kleine groepen, thuis bij hun familie of in aparte huizen leefden. Men verkoos om teruggetrokken van de wereld in zelfgekozen armoede ter heiliging, een vroom en kuis leven te leiden. Men trof deze religieuze vrouwen aan over geheel West-Europa van Scandinavië tot in Spanje. In de buurt van Nijvel en Oignies in Brabant en in het Luikse ontstonden de eerste kernen van samenlevende groepen religieuze vrouwen onder de naam Begijnen. Maria van Oignies, Ida van Leuven en andere begijnen werden door toenmalige geestelijken en het volk als bijna-heiligen beschouwd.

Hun naam evolueerde van vrome of devote vrouwen naar religieuze vrouwen en in de volksmond werd begijnen een spotnaam met een ketterse bijklank. Ze deelden die naam immers met bewegingen zoals de albigenzen, Broeders van de Vrije Geest en andere. In sommige groepen begijnen zullen wellicht ook wel verwante ideeën hebben geleefd. De kerk bekeek deze groep, die steeds groter werd en door zijn onafhankelijkheid ontsnapte aan de controle van de geestelijkheid, met grote argwaan. Sommige geestelijken zagen dat het volk in zijn vraag naar een andere kerk behoefte had aan geestelijke begeleiding. De Luikse priester Lambert le Bègue (†1177) vertaalde voor deze vrouwen het leven van de heilige Agnes en delen uit de Handelingen van de apostelen.

Toen paus Innocentius III in 1216 instemde met de nieuwe beweging, volgde in de daarop volgende jaren een grote bloei en verspreiding. Omstreeks 1240 konden de eerste vormen van een georganiseerde beweging onderscheiden worden die zich langzaam van de naam begijn gingen bedienen zonder nog de bijgedachte aan ketterse praktijken met zich te nemen. De nieuw ontstane gemeenschappen van vrome vrouwen of mulieres religiosae leefden eerst verspreid in de stad, maar naderhand bij voorkeur in de nabijheid van een kerk of een kapel en onderhielden zichzelf door inkomsten uit arbeid. Na verloop van tijd nam hun aantal toe en zij groepeerden zich in de eerste conventen, veelal rond hospitalen en leprozerieën. Vooraanstaande vrouwen, de gravinnen Johanna en Margaretha II van Vlaanderen stichtten begijnhoven in Gent (1234), Valenciennes (1239), Kortrijk (1242), Rijsel (1244-45) en Douai (1245).

Historici noemen de eerste, nog niet georganiseerde vrome vrouwen de Beghinae indisciplinatae of Ongeordende Begijnen. Zodra er sprake is van geordende genootschappen, nog voor het fysiek samenwonen in begijnhoven, worden zij Beghinae disciplinatae of Geordende Begijnen genoemd.[3]:p. 7

De beweging concentreerde zich aan het einde van de 13e eeuw voornamelijk in het noorden van Frankrijk, het Graafschap Vlaanderen, het Hertogdom Brabant, het Prinsbisdom Luik, de Rijnstreek in Duitsland van Keulen tot Bazel en in mindere mate Italië en Zuid-Frankrijk. Hadewijch is waarschijnlijk de bekendste begijn en mystica uit de 13de eeuw.[4]

In 1311-12 trof de kerk op het Concilie van Vienne maatregelen tegen de vermeende ketterse bewegingen in begijnse kringen. Die waren religieus, maar omdat ze niet aangesloten waren bij de officiële kerk werden ze als ketters beschouwd. In Duitsland en Frankrijk werden de getroffen besluiten omgezet in maatregelen. In de Lage Landen verdedigden de bisschoppen het orthodoxe deel van de begijnen in hun bisdommen, waardoor ze van de verschillende pausen vrijstellingen verkregen en ze hun gemeenschappen verder konden uitbreiden. Een van de bekendste slachtoffers van de begijnenvervolging was Margareta Porete die in 1310 op de brandstapel stierf met haar boek Spiegel der eenvoudige zielen, een werk dat later herontdekt werd.[5]

In de praktijk kwam het erop neer dat alleen nog begijnen geduld werden als ze zich vrijwillig samenvoegden in een convent of een begijnhof onder leiding van kloosterlingen of een priester. De begijnhoven werden door een muur omgeven en tussen zonsondergang en zonsopgang van de buitenwereld afgesloten. De begijnen leefden er een godvruchtig leven en volgden alle dagen de mis, luisteren naar de preek, gebedsstonden en het lezen van de psalmen in het goddelijk officie indien mogelijk. Bovendien baden zij reeds vroeg de Mariale devotie van de rozenkrans. De begijnen stelden zich onder leiding van een grootmeesteres en gehoorzaamden aan de statuten die door de bisschoppen werden goedgekeurd.

In tegenstelling tot zusters die eeuwige kloostergeloften aflegden, verklaarden de begijnen alleen maar voor een bepaalde tijd sober, in kuisheid en van hun eigen vermogen of verdiensten te zullen leven. Ze waren vrij om uit te treden om te huwen waarbij ze zes weken voor de huwelijksvoltrekking het begijnhof moesten verlaten. Het begijnhof bevatte jonge meisjes, ongehuwde vrouwen van alle leeftijden en weduwen. Jonge meisjes werden aan de begijnen toevertrouwd om er onderwijs te krijgen.

De beweging groeide zelfs zover dat ze in de 15e eeuw in bepaalde steden tussen 2 en 5% van de totale bevolking uitmaakte, en sommige begijnhoven als Keulen, Mechelen, Gent en andere telden op hun hoogtepunt tot meer dan 2000 begijnen.

20e en 21e eeuw

[bewerken | brontekst bewerken]

Sinds 1998 staan dertien begijnhoven in Vlaanderen op UNESCO's Werelderfgoedlijst.

Nadat op 23 mei 2008 de bijna 100-jarige Marcella Van Hoecke (geboren in 1908), grootjuffrouw van het Klein Begijnhof Gent overleden was, restte er wereldwijd nog slechts één begijn: Marcella Pattyn in het Begijnhof Kortrijk. Zij was geboren in 1920 en verbleef de laatste jaren van haar leven in het rusthuis Sint-Jozef te Kortrijk, waar ze in de nacht van 13 op 14 april 2013 in haar slaap overleed.[6] De laatste Nederlandse begijn, Cornelia Frijters, stierf in 1990 na vrijwel haar hele volwassen leven in het Begijnhof (Breda).

De begijnse levensstijl inspireert en inspireerde mensen om hun eigen levenspad vorm te geven. In Duitsland organiseerden en richtten vrouwen het Dachverband der Beginen op. Concreet bestaat deze organisatie uit een aantal moderne begijnhoven die elk op zich een structuur van samenwonen hebben die in de buurt komt van co-housing. Er zijn inmiddels dertien nieuwe begijnhoven gebouwd.[7]

In Halle stapte de gemeenschap van de Zusters Sacramentinen in april 2019 over naar de traditie van de begijnen. Zij leven nu in het Begijnhof O.L.Vrouw ter Engelen in Halle.[8]

  • BÖHRINGER, Letha, Jennifer KOLPACOFF DEANE en Hildo van ENGEN (eds.), Labels and Libels. Naming Beguines in Northern Medieval Europe, 2014. ISBN 9782503551357
  • DE MOOR, Tine, "Single, Safe, and Sorry? Explaining the Early Modern Beguine Movement in the Low Countries", in: Journal of Family History, 2014, nr. 1, p. 3-21. DOI:10.1177/0363199013515167
  • DE PRETER, Anton, Marcel GIELIS en Mathijs LAMBERIGTS (eds.), Gelovige en verstandige vrouwen maken geschiedenis. Over begijnen en begijnhoven in context, 2019. ISBN 9789085285113
  • FRIGO, Annalisa en Èric ROCA FERNANDEZ, "Roots of Gender Equality: the Persistent Effect of Beguinages on Attitudes Toward Women", in: Journal of Economic Growth, 2021, p. 1-53. DOI:10.1007/s10887-021-09198-7
  • GIELEN, H. Virtual tour in the Grand Beguinage of Leuven: beguines versus nuns, 2019.
  • GIELEN, H. Dagelijkse leven van de Leuvense begijnen in de vroegste periode (13de-15de eeuw), 2020
  • MANNAERTS, P. (ed.), Beghinae in cantu instructae – Muzikaal erfgoed uit Vlaamse begijnhoven (middeleeuwen-eind 18de eeuw), Brepols, Turnhout, 2008. ISBN 9789056220648
  • MORTELMANS, Jos, Viktor VERHEYEN, Het Lierse Begijnhof, 1974.
  • SIMONS, Walter, Cities of ladies. Beguine Communities in the Medieval Low Countries, 1200-1565, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2001.
  • SIMONS, Walter, "Staining the Speech of Things Divine: The Uses of Literacy in Medieval Beguine Communities", in: The Voice of Silence: Women's Literacy in a Men's Church, eds. Thérèse De Hemptinne & Maria Eugenia Gongora, Turnhout, Brepols, 2004.
  • SIMONS, Walter, "Begijnen, liturgie en muziek in de middeleeuwen: een verkenning", in: Beguinae in cantu instructae. Muzikaal erfgoed uit Vlaamse begijnhoven (middeleeuwen – eind 18de eeuw), ed. Pieter Mannaerts, 2007, p. 15-25.