Utahceratops

Utahceratops
Status: Uitgestorven, als fossiel bekend
Utahceratops
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Superorde:Dinosauria (Dinosauriërs)
Orde:Ornithischia
Onderorde:Cerapoda
Infraorde:Ceratopia
Familie:Ceratopidae
Onderfamilie:Chasmosaurinae
Geslacht
Utahceratops
Sampson et al., 2010
Typesoort
Utahceratops gettyi
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Utahceratops op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Utahceratops is een geslacht van plantenetende dinosauriërs uit de Ceratopidae. Het kwam circa 76 miljoen jaar geleden voor tijdens het late Krijt in de huidige Amerikaanse staat Utah. De typesoort Utahceratops gettyi werd voor het eerst beschreven in 2010. Het geslacht werd na fylogenetische analyses in de Chasmosaurinae geplaatst als een zustertaxon van Pentaceratops.

De soort is in 2010 benoemd en beschreven door Scott D. Sampson, Mark A. Loewen, Andrew A. Farke, Eric M. Roberts, Catherine A. Forster, Joshua A. Smith en Alan L. Titus. De geslachtsnaam is afgeleid van de Amerikaanse staat Utah en van een gelatiniseerd Klassiek Grieks keratops ("hoorngezicht"). De soortaanduiding verwijst naar Mike Getty, die het holotype ontdekte.

Schedeldelen van Utahceratops

Het holotype, UMNH VP 16784, is in 2000 ontdekt in het Grand Staircase-Escalante National Monument in een laag van de Kaiparowitsformatie die dateert uit het late campanien. Het bestaat uit een vrijwel complete schedel. Verschillende andere vondsten zijn aan de soort toegeschreven: UMNH VP 12198, een skelet met een 2,3 meter lange fragmentarische schedel; UMNH VP 12225, een fragmentarische schedel van een onvolgroeid dier; UMNH VP 16404, een wenkbrauwhoorn en UMNH VP 13913, een postorbitale met wenkbrauwhoorn van een jong dier. Verder zijn nog wat losse botten toegewezen die bij elkaar in een beenderlaag gevonden zijn en toebehoren aan minstens twee individuen, waaronder en snuitpunt (UMNH VP 16675), een praemaxilla (UMNH VP 16672), een stuk neusbeen (UMNH VP 16676), een jukbeen (UMNH VP 16673), een squamosum (UNMH VP 16674) en een wandbeen (UMNH VP 16671).

De schedel van Utahceratops

Utahceratops is een middelgrote ceratopide met een lengte van ongeveer vijf à zes meter en een gewicht van drie tot vier ton. Zijn kop is relatief groot met een lengte van 2,3 meter en de romp is tamelijk kort.

Utahceratops heeft een kleine hoorn achteraan op de snuit achter de neusgaten die een druppelvormige doorsnede bezit zodat de voorkant afgerond is maar de achterrand scherp. Recht onder de neushoorn bevindt zich een ondersteunende verticale verdikking van het neusbeen, die een rechte achterkant vormt van het neusgat. Boven de wenkbrauwen staan ook kleine hoorns, die sterk zijwaarts gericht zijn. Verder staat er een kleine hoorn op ieder jukbeen. De schedel heeft achteraan een nekschild. Deze schedelkraag is ver naar achteren uitgegroeid. Op de zijkant van het nekschild, gevormd door het squamosum, staan acht driehoekige epoccipitalia, vastgegroeide huidverbeningen. Ze hebben een driehoekige vorm en nemen naar het midden toe eerst in grootte af om dan weer te verlengen; de achterste is verreweg het grootst met een lengte van de basis tot boven de tien centimeter. De achterrand van de kraag wordt gevormd door de wandbeenderen. Die hebben een zeer grote opening, een parietaalvenster. Elk stuk wandbeen heeft bovenaan een rond profiel zodat de achterrand een diepe inkeping toont. Op de achterrand staan per zijde drie epoccipitalia. De buitenste twee zijn driehoekig en steken naar achteren. De binnenste vormt een naar voren buigende rand die iets schuin naar buiten gericht is.

De beschrijvers gaven de volgende kenmerken als unieke afgeleide eigenschappen, autapomorfieën, die het bewijs vormen dat het inderdaad om een aparte soort gaat: de achterwaartse plaatsing van de neushoorn, bijna geheel achter het neusgat; de korte, robuuste, afgestompte vorm van zijwaarts gerichte wenkbrauwhoorns; de grote lengte van de epoccipitalia op het squamosum, waarvoor de naam episquamosalia bedacht werd; de ronde vorm van de toppen van de achterrand.

Utahceratops (A) vergeleken met de kleinere Kosmoceratops
De stamboom gegeven door de beschrijvers; de donkergroene tijdbalken duiden noordelijke soorten aan, lichtgroene zuidelijke

Utahceratops is door de beschrijvers binnen de ruimere Ceratopidae in de Chasmosaurinae geplaatst als zustersoort van Pentaceratops. De aftakking of klade waartoe beide behoren neemt binnen de Chasmosaurinae een vrij basale positie in, dus onder in de stamboom, net boven Agujaceratops en net onder Coahuilaceratops. De stamboom als geheel heeft deze vorm:

Ceratopidae 

Centrosaurinae


 Chasmosaurinae 

Chasmosaurus




Mojoceratops




Agujaceratops





Utahceratops



Pentaceratops





Coahuilaceratops





Kosmoceratops



Vagaceratops





Anchiceratops




Arrhinoceratops




Ojoceratops



Eotriceratops




Torosaurus




Nedoceratops



Triceratops














Utahceratops was een van de grotere planteneters van zijn habitat. Volgens de beschrijvers kenmerkte een bepaalde zone, tot 45° noorderbreedte, van het subcontinent Laramidia, van Appalachia gescheiden door de Western Interior Seaway, zich door een heel aparte fauna. Utahceratops deelde zijn leefgebied met de ceratopide Kosmoceratops. Het voorkomen van meerdere soorten gelijkende reusachtige planteneters op een relatief beperkte oppervlakte zou duiden op een ongebruikelijke productiviteit van de flora en/of een lagere stofwisseling van de dinosauriërs zodat veel individuen van het beschikbare voer konden leven. In het noorden van Laramidia leefden tegelijkertijd andere ceratopiden: twee chasmosaurussoorten en Mojoceratops. De verschillende habitats zouden gescheiden zijn door een klimatologische barrière. Deze speciale situatie zou zich maar een beperkte tijd hebben voorgedaan, tussen 77 en 75,5 miljoen geleden, waarna een verandering van het klimaat de faunae deed vervloeien meet een overlapping van het leefgebied van de latere Pentaceratops in het zuiden en Vagaceratops in het noorden. Deze hypothese is niet onomstreden, zeker wat betreft de mogelijke implicaties voor de stofwisseling.