Prenoceratops

Prenoceratops
Status: Uitgestorven, als fossiel bekend
Fossiel voorkomen: Laat-Krijt
Prenoceratops
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Infraklasse:Archosauromorpha
Superorde:Dinosauria (Dinosauriërs)
Orde:Ornithischia
Onderorde:Cerapoda
Infraorde:Neoceratopia
Familie:Leptoceratopidae
Geslacht
Prenoceratops
Chinnery, 2004
Typesoort
Prenoceratops pieganensis Chinnery 2004
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Prenoceratops op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Prenoceratops[1][2] is een geslacht van uitgestorven plantenetende ornithischische dinosauriërs, behorend tot de Ceratopia, dat tijdens het Laat-Krijt leefde in het gebied van het huidige Noord-Amerika.

Vondst en naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

Eind jaren negentig werden in Pondera County, Montana, op het gebied van het reservaat van de Zwartvoetindianen fragmentarische fossielen gevonden van basale Neoceratopia. De fossielen werden verkocht aan het commerciële Canada Fossils, Inc., een bedrijf gevestigd in Calgary, Canada. Canada Fossils bouwde uit de fossielen twee skeletten op die verkocht werden aan respectievelijk het Mokpo Natural History and Culture Museum te Mokpo, Zuid-Korea, en het Children's Museum of Indianapolis, in Indiana. De firma stond echter toe dat de fossielen eerst wetenschappelijk werden bestudeerd. De vondsten werden in 2003 voor het eerst gemeld in de wetenschappelijke literatuur.

Het skelet in Indianapolis is een composiet

In 2004 benoemde en beschreef Brenda Chinnery de typesoort Prenoceratops pieganensis. De geslachtsnaam verbindt een Nieuwgrieks πρανές, pranes, 'helling', een toespeling op het hellende profiel van de snuit, met een verwijzing naar de Ceratopia. De soortaanduiding verwijst naar de stam van de Piegan.

Het holotype TCM 2003.1.1 is gevonden in een laag van de bovenste Two Medicine Formation die dateert uit het Laat-Campanien. Het bestaat uit een met elkaar vergroeide surangulare en articulare van de achterste onderkaak. Het overige materiaal van de twee composiete skeletten is aan de soort toegewezen. Het skelet in Indianapolis heeft het inventarisnummer TCM 2001.96.4. Al het materiaal is van onvolgroeide dieren.

Prenoceratops is een kleine ceratopiër. In 2010 schatte Gregory S. Paul de lengte op 1,3 meter, het gewicht op twintig kilogram. Hierbij moet echter bedacht worden dat de gevonden skeletten van jonge dieren zijn.

Prenoceratops leek opvallend sterk op de ongeveer negen miljoen jaar later in hetzelfde gebied voorkomende Leptoceratops maar was kleiner en lichter gebouwd met een kortere staart. Hij miste qua uiterlijk enkele kenmerken van meer afgeleide Ceratopia, zoals hoorns boven de ogen en op de neus. Op de achterkant van de schedel was echter wel het begin van een schild zichtbaar. Het dier had in bovenaanzicht een brede, driehoekige schedel. Het kon zich vermoedelijk alleen viervoetig voortbewegen, omdat de staart te kort was om het lichaam in evenwicht te brengen.

In 2004 werden enkele onderscheidende kenmerken vastgesteld. Het neusgat heeft een naar achteren gerichte bovenste punt. Het normaliter inspringende gedeelte van het onderste bovenkaaksbeen steekt naar achteren toe naar buiten uit. Het raakpunt van het pterygoïde en het bovenkaaksbeen ligt tamelijk ver naar voren. De neusbeenderen zijn achteraan toegeknepen. De voorhoofdsbeenderen hebben achteraan grote uithollingen die aan hun voorzijde een abrupte begrenzing overdwars hebben. Het postorbitale is in bovenaanzicht smal, ook waar het voorhoofdsbeen geraakt wordt, en in zijaanzicht hoog. Het jukbeen is driehoekig en hoog in zijaanzicht. De onderste punt van het jukbeen buigt wat naar voren. Het quadratojugale is hoog en zowel overdwars als van voor naar achter afgeplat. Het quadratum heeft een buitenste kaakgewrichtsknobbel die tweemaal zo breed is als de binnenste; in overeenstemming daarmee is het articulare van de onderkaak aan de binnenzijde minder ontwikkeld. In de onderkaak is het surangulare zeer licht gebouwd. De bovenrand van het surangulare loopt geheel bol. Het coronoïde uitsteeksel heeft een geringe ontwikkeling naar achteren.

De schedel van Prenoceratops heeft een wat lagere snuit dan die van Leptoceratops en het profiel daarvan loopt geleidelijk op, zonder een spoor van een neushoorn. Een rostrale is nog niet teruggevonden. De achterrand van de praemaxilla loopt recht en het bovenkaaksbeen heeft niet de naar voren gerichte bolling die Leptoceratops kenmerkt. De fossa antorbitalis op de zijkant van de snuit is beperkt van omvang. Het bovenkaaksbeen draagt ongeveer twaalf niet aaneengesloten tanden die eenvoudige structuur hebben met een hoofdrichel en secundaire richels. De oogkas is vrij klein en staat hoog. De voorhoofdsbeenderen hebben, anders dan bij Leptoceratops, achteraan flinke uithollingen, net als bij Protoceratops. Hun voorste begrenzing vormt van achteren bekeken een opstaande rand. Het nekschild is kort en heeft geen pariëtaalvensters. Het is niet erg wijd en de jukbeenderen vormen het breedste punt van de schedel.

De onderkaken zijn weliswaar lichter gebouwd dan bij Leptoceratops maar nog altijd fors, hoog en met een gekromde onderrand. Ze dragen twaalf tot dertien tanden.

De postcrania zijn in 2004 niet beschreven. Zoals gerestaureerd is de staart erg kort en hoog, samenhangend met een niet al te lang zitbeen waarvan het uiteinde naar beneden kromt. De doornuitsteeksels van de staart zijn tamelijk kort, in zijaanzicht breed en tot de middenstaart nogal verticaal gericht. De ledematen zijn relatief lichtgebouwd. Het dijbeen is kort en gekromd.

Het skelet in zijaanzicht
Dat de resten van jonge dieren zijn, maakt het lastig te bepalen wat de eigenschappen en dus ook verwantschappen van de volwassen vorm zijn geweest

Prenoceratops is in de Leptoceratopidae geplaatst. Volgens een kladistische analyse is het de zustersoort van een klade gevormd door Leptoceratops en Udanoceratops. De betrouwbaarheid van dit resultaat wordt echter verminderd door de jeugdigheid van het typemateriaal; jonge dieren plegen meer basaal uit te vallen doordat ze meer voorouderlijke trekken tonen.

Een mogelijke positie in de evolutionaire stamboom is de volgende:

Ceratopia 

 Yinlong


 void 
 void 

 Chaoyangsaurus



 Xuanhuaceratops



 void 

 Psittacosauridae


 Neoceratopia 

 Liaoceratops


 void 

 Yamaceratops


 void 

 Archaeoceratops


 Coronosauria 
 Leptoceratopidae 

 Montanoceratops


 void 

 Udanoceratops



 Leptoceratops



 Prenoceratops




 void 

 Graciliceratops


 void 
 Protoceratopidae 

 Bagaceratops



 Protoceratops



 void 

 Zuniceratops



 Ceratopidae












Prenoceratops leefde in beboste hooglanden, met een kort nat seizoen. De spitse snuit wijst erop dat het voedsel bestond uit hoogwaardige planten. Die werden kennelijk door de snavel afgebeten en door de tanden verknipt. De enorme kop moet het mogelijk hebben gemaakt grote hoeveelheden voedsel te verwerken en hard plantenmateriaal te kraken. De lage bouw van het dier impliceert dat het voedsel op of in de grond moet hebben gezeten. Wellicht ging het om harde maar energierijke wortels.